'Omdat ik brokstukken zag bewegen, ging ik terug naar het metrostel. Dat was Orphée, en ze zat vast.’
Christelle haalde Orphée uit het puin tijdens de aanslagen van 22 maart
Rechtstreekse slachtoffers, verre getuigen of machteloze toeschouwers... Allemaal beleefden ze de terroristische aanslagen van 22 maart in Zaventem en Maalbeek op een andere manier. Twee jaar later vertellen twee van hen over de impact op hun leven.
Op 22 maart 2016 ontploften er om 7u58 twee bommen in de luchthaven van Zaventem. Eén uur en dertien minuten later volgde er een tweede aanslag in metrostation Maalbeek. De balans: 32 doden en 340 gewonden. Na de shock en de eerste emoties begon de lange en moeilijke weg naar herstel. De weg van een heel land dat verdwaasd, boos en verdrietig was. De persoonlijke weg van elke Belg, om zich niet te laten meeslepen door angst. En de weg van de slachtoffers en hun familie om het onbegrijpelijke te vatten. Een weg die nog lang niet ten einde is.
Het verhaal van Christelle (32)
‘Iedereen kijkt op z’n gsm, dacht ik nog toen ik op het perron op de metro stond te wachten. Ik was die dag wat later: mijn man had een longontsteking en ik had hem nog even met iets geholpen. Onderweg waarschuwde een collega me voor de aanslag op de luchthaven. Dat vond ik natuurlijk vreselijk, maar ik dacht er niet verder bij na. Toen we in Maalbeek aankwamen, voelde ik de metro weer vertrekken. Daarna was er een flits en een afschuwelijk geluid. Het was alsof de wagon loskwam en wat verder weer neerstortte. Er was geen licht meer. Alleen maar puin en overal stof. Heel even was het stil, maar toen begon iedereen te panikeren. Ik was bang. Ik hoorde naast mij iemand in het Arabisch bidden en ik dacht aan een zelfmoordaanslag. Ik besefte niet dat het gewoon een doodsbange man was die troost zocht in zijn gebed. Ik heb mijn echtgenoot gebeld om afscheid te nemen. Toen dook de bestuurder op. Door een raam dat verwoest was door de explosie leidde hij iedereen naar buiten. Ik was de voorlaatste die de wagon verliet.’
Niemand achterlaten
‘Er was rook en er lagen overal resten van de explosie. Lichamen, ook. Ik was doodsbang, maar ik kon niet stoppen met kijken. Het tweede metrostel was volledig verwoest. Er kwam iemand uit die meteen tegen een muur aan viel. Het was een jonge vrouw van mijn leeftijd, helemaal onder het stof. Ze was erg gewond aan haar hand. Samen met een ander meisje heb ik haar naar de roltrap gebracht, zodat ze naar buiten kon. Om daar te geraken moest ik langs die tweede wagon lopen. Ik zag daarbinnen brokstukken bewegen. Ik ben de twee vrouwen gevolgd tot aan de trap en daarna ben ik teruggekeerd naar het metrostel. Er was een brand ontstaan en ik was zo, zo bang. Als er nog iemand binnen was, zou die levend verbranden. Er was nog een man, ongetwijfeld degene die na mij uit het raam was geklommen. Hij ging ook de wagon in. Ik ben neergehurkt naast iemand die vastzat. Dat was Orphée. Er waren stukken van het metrostel op haar gevallen. Ik heb in alle mogelijke talen tegen haar gesproken in de hoop dat ze me zou verstaan. Toen ze een teken van leven gaf, heeft de man Orphée uit de wagon geholpen. Van aan de andere kant van het perron schreeuwde een politieagent dat we naar buiten moesten. Maar ik ben niet weggegaan. Er zaten nog twee mensen vast.’
Eindelijk buiten
‘De politieagent riep opnieuw dat we daar weg moesten. Op wat nog over was van de roltrap ben ik naar boven gegaan. Eindelijk was ik buiten. Ik had pijn aan mijn longen en kon moeilijk ademen. Buiten lagen tientallen slachtoffers op de grond. Er waren overal hulpdiensten. Ik ben ingestort op het trottoir. Een jongen, Pablo, heeft zich over mij ontfermd. Hij zei dat hij bij mij zou blijven en praatte voortdurend op me in, maar ik kon niet stoppen met naar die metro-ingang te kijken. “Er komt niemand meer naar buiten. Er komt niemand meer naar buiten”, bleef ik maar zeggen. Wij kwamen als eersten bij het Thon Hotel aan. Daar werden de mensen naartoe gebracht die het zwaarst gewond waren. Sommige waren volledig verbrand. Er klonk overal geschreeuw en gehuil. De tafels waren omgetoverd tot provisorische bedden. Ik was een van de laatsten die naar de eerstehulpdienst vertrokken, rond 14u. Daar moest ik meteen een heleboel testen ondergaan. Er mocht geen familie het ziekenhuis in, dus ik was de hele middag alleen. Om 21u mocht ik naar huis, met een week verlof.’
De nasleep
‘De weken erna waren heel, heel zwaar. Ik probeerde aan andere dingen te denken, mijn oude leventje weer op te pikken, maar dat was onmogelijk. Mijn hoofd was gevuld met aanslagen. Het heeft een tijdje geduurd voor ik kon toegeven dat het mijn leven veranderd had. Ik kon verder, maar het zou nooit meer hetzelfde zijn. Tien dagen later werd er een eerstehulpgroep georganiseerd. Dat heeft me deugd gedaan. Daarna ben ik op vakantie vertrokken, het was een reis die al lang voor de aanslagen gepland was. Maar ik was daar zonder écht daar te zijn. Toen ik weer thuis was, ben ik twee weken opnieuw gaan werken. En toen ben ik ingestort.
Verschillende maanden heb ik mijn werk moeten stilleggen. In die tijd werkte ik aan mijn slapeloosheid, angsten en nachtmerries. Ik ging opnieuw naar praatgroepen. Daar heb ik banden en vriendschappen met de andere overlevenden van de aanslagen gesmeed. Zij hebben me doen beseffen dat ook ik me een slachtoffer mag voelen. Eindelijk kon ik aanvaarden dat ik ook zonder fysieke gevolgen het recht had om me slecht te voelen. Ook ik heb die dag een deel van mijn leven verloren. Dat heeft me enorm geholpen. Ik heb ook een psycholoog van slachtofferhulp ontmoet, die ik vandaag nog steeds zie.’
Voor altijd getekend
‘Ook al gaat het leven verder en kan ik de meeste dagelijkse taken weer uitvoeren, ik ben nog steeds getekend. De angsten zijn er nog steeds, net als de nachtmerries. Ik heb ernstig oorsuizen en ik kan niet meer naar een gewelddadige film kijken. Ik reis weer met de metro, maar dat blijft erg moeilijk, vooral als ik langs Maalbeek kom. Ik heb veel steun gekregen, maar ik heb toch de indruk dat mijn familie en vrienden uitgaan van het principe dat ik het moet vergeten.’
Het verhaal van Orphée (36)
‘De lente was net begonnen, het was mooi weer. Op straat liepen de meisjes in rokjes rond. Ik was al een eeuwigheid niet meer met de metro geweest. Met een koffie en wat broodjes stapte ik in het tweede metrostel. Ik herinner me de woorden van een oud dametje dat vroeg: “Is het een aanslag?” Ik wist niets van Zaventem. We hadden de radio niet aangezet. ’s Ochtends luisteren mijn man en ik liever naar het vrolijke gezang van ons tweejarig zoontje. Mijn man heeft geprobeerd me te bereiken, maar ik moest maar drie haltes verder zijn en was van plan hem terug te bellen als ik aangekomen was. Hij had net het nieuws van de luchthaven gehoord en wilde dat ik uit de metro stapte. Ik wilde op een vrijgekomen plekje gaan zitten, maar een andere mevrouw was me voor. Ik heb de plaats aan haar afgestaan. Ik heb nooit geweten of zij de aanslag overleefd heeft, want daarna is er een zwart gat in mijn geheugen.’
Als een toeschouwer
‘Ik kwam buiten het metrostation pas weer bij bewustzijn. Een man hield me in zijn armen. Ik hoorde gegil, geluiden, ik keek naar de mensen, maar begreep niet wat ik zag. De hulpdiensten waren al ter plaatse. Ze brachten me naar het vlakbij gelegen Thon Hotel in de Wetstraat. Ik besefte niet dat ik gewond en verbrand was en dat mijn gezicht bloedde. Ik had een open schedel en een gat dat een deel van mijn kaak blootlegde. Er kwamen ambulanciers aangelopen om me te verzorgen. Het lijkt nu absurd, maar ze wilden mijn jasje kapotknippen en dat weigerde ik. Ik had het net gekocht. Ik vond het ook erg vervelend dat ik mijn afspraak van 10 uur niet kon afzeggen. Ik zocht mijn handtas. Ik denk dat ik me te midden van al die gebeurtenissen die ik niet begreep, probeerde vast te klampen aan de realiteit.’
Compleet overrompeld
‘Rond 12 uur werd ik naar het ziekenhuis gebracht. Daar waren ze overrompeld door de hele situatie. Ze hebben mijn gezicht gedesinfecteerd en mijn wond gehecht zonder die eerst fatsoenlijk schoon te maken. Daardoor zaten er nog stukjes metaal onder mijn huid. Er is niet één scan of onderzoek gedaan. Om 20u30 werd ik verzocht weg te gaan. Ik was in shock en heb heel de weg gehuild. Ik ben een week binnengebleven. We hebben een oplossing moeten zoeken voor mijn zoontje. Ik wilde niet dat hij mij met zo’n gezwollen gezicht vol snijwonden zag. Twee weken later ben ik naar het militair hospitaal gegaan. Dat was het begin van een heleboel behandelingen. Alle hechtingen die op 22 maart met spoed waren gezet, hebben ze weer opengemaakt. Ze hebben splinters uit mijn rug en schedel gehaald en zo langzaamaan de schade van de aanslag en de eerstehulpdiensten hersteld.’
Een unieke band
‘Christelle heeft me in de weken erna teruggevonden dankzij een artikel. Ze heeft contact opgenomen met de journalist en die heeft haar mijn gegevens gegeven. Sindsdien zijn we heel close. Dat ik iemand als zij heb ontmoet, is het enige positieve aan de aanslagen.’
Ik weet niet hoe ik er zonder Christelle aan toe zou zijn.
‘Volgens mij ga ik nooit kunnen begrijpen hoe die kleine, jonge vrouw zo heeft kunnen handelen, hoe ze op zo’n moment toch nog aan anderen dacht. Maar één ding is zeker: zij is echt mijn beschermengel geweest. Ik zou niet meer zonder haar kunnen.’
Geen tijd om stil te staan
‘Ik heb mijn arts al snel bijna gesmeekt om me weer aan het werk te laten gaan. Rond de tijd van de aanslagen was mijn kapsalon nog maar vijf maanden open. Dat kapsalon was mijn grote droom, ik had er jaren naartoe gewerkt, jaren voor gespaard. Ik was bang dat alles zou instorten, dat ik klanten zou verliezen. En ik wilde me zo graag weer vastklampen aan de werkelijkheid, mijn gewone leventje met mijn man, zoontje en werk weer oppakken. Ik wilde mijn kindje laten zien dat alles goed ging, dat mama er nog steeds was. In juni heb ik geprobeerd er weer in te vliegen, maar al na een maand voelde ik dat mijn lichaam het nog niet aankon. Ik heb mezelf gedwongen om met mijn gezin op vakantie te gaan. In september moest ik ondanks de pijn weer aan de slag. Als zelfstandige had ik geen keus. Mijn verzekering dekt geen terrorisme. Ik had kosten, leveranciers en een kapsalon te betalen. Doordat ik bijna zes maanden dicht was geweest, moest ik helemaal opnieuw beginnen.’
Een dagelijkse strijd
‘De dag na de aanslag heeft ook mijn man zijn bedrijf stopgezet om voor mij en ons gezin te zorgen en alles te regelen. Toen ons spaargeld eenmaal op was, leefden we al snel alleen van de 1300 euro die we van de ziekenkas kregen. Mijn man heeft zijn auto en daarna zijn motor moeten verkopen. Zelfs zijn fiets is verkocht. Van die zestig euro hebben we een maand boodschappen kunnen doen.’
Lees ook:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier