Rust, groen en de geur van mest: heerlijk!
12 bewijzen dat je opgegroeid bent in een boerengat
1. Je kan niet door je dorp stappen, fietsen of rijden zonder tien keer te moeten zwaaien. Terwijl je maar twaalf mensen hebt gezien.
2. Als iemand je vraagt waar je woont, noem je altijd de gemeente waartoe je dorpje behoort, gevolgd door ‘dat ligt bij – insert grotere gemeentes of steden’. Want niemand weet waar jouw gemeente – laat staan dat miniscuul boerengat dat jij je hometown noemt – in godsnaam ligt.
3. Je kent de bakker, de cafébazin van het enige café, de kapper, de apotheker, de fietsenmaker, de dokter, de kinesist en de groentenboer in je dorp allemaal bij naam.
4. Je bent minstens één keer achterna gezeten door een boze boer omdat je in zijn maïsveld aan het spelen was.
5. Je hebt ooit met vriendinnen een kamp gehad in een van de vele bossen in en rond je dorp. Het wachtwoord om binnen te mogen? Jongenszijnstomenstinken.
6. Je discussieert met mensen van nabijgelegen dorpjes over wie nu in het grootste boerengat woont. ‘Hallo, wij hebben wel een fietsenmaker, een kinesist én een café!’
7. Je kijkt niet vreemd op van een koe die plots in het midden van de weg voor je auto staat.
8. Je moest echt vechten voor een liefje in de lagere school, want er zaten maar drie jongens en wel zes meisjes in je klas.
9. Jij en je dorpsvriendinnen hebben gemene bijnamen voor de meest opvallende figuren van het dorp. ‘Dikke André’ en ‘De Neus’ zijn dan ook vaak het onderwerp van jullie conversaties.
10. Als je als tiener iets seksgerelateerd of gênant nodig had van de apotheek, moest je naar een ander dorp rijden omdat de plaatselijke apothekeres je familie te goed kende.
11. Je kon als kind op straat spelen zonder het gevaar te lopen van de weg gemaaid te worden.
12. Als iemand heel erg dronken wordt of vecht op één van de vijf keren dat er iets te doen is in je dorp, weet heel het dorp dat binnen de 48 uur.
Lees ook:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier