Anaïs verhuisde recent naar New York. Terwijl ze daar haar leven opbouwt, de stad ontdekt en nieuwe vrienden maakt, mist ze soms de oude, zoals Arkasha. Haar gedachten pent ze neer in een brief aan haar vriendin.
Hoi Arkasha,
Tegenwoordig hangt er geregeld een andere blondine rond de hals van mijn man. Ze roept meerdere keren per dag zijn naam, gaat voor mijn ogen zomaar op zijn schoot zitten en vraagt zonder schroom of hij haar jurkje ook zo mooi vindt. Net wanneer ik wil vragen ‘wat haar probleem nu eigenlijk is’, komt mijn man tussenbeide. ‘Ho ho’, zegt hij. ‘Je nichtje bedoelt het toch niet zo.’
We verblijven een week met mijn neef en zijn gezin in een gezellige chalet diep in de bossen. Manlief en ik ruiken de kans om ver weg van de drukte in Manhattan een tijdje van de stilte te genieten. Ik zag ons al zitten. Sprookjesachtig één met de natuur. Nadampend van een verre wandeling, met enkel het geluid van ritselende blaadjes en een occasioneel hert. Maar dan waren er eens… een vijf- en een zesjarige. Terwijl ik als kind extreem verlegen was en volgens mijn ouders ‘nooit sprak’ – volgens de overlevering was ik een mensenschuw Smeagol-achtig wezen, maar dan met lang, witblond haar – zijn mijn nichtjes precies het tegenovergestelde.
Ze verkiezen gezelschap en trekken zonder vrees de badkamerdeur open om er vrolijk onsamenhangend hun verhaal af te steken. Ondanks die twee keer dat ik net op de wc zat, ben ik oprecht trots en blij dat mijn nichtjes verbaal zo sterk zijn. Ze durven zich, zonder obligate beleefdheidsdans, zomaar uit te spreken als ze het ergens niet mee eens zijn. Niet van dat flauwe ‘ik kom hier later nog op terug’-gezever, maar gewoon een duidelijke ‘neehee’. En wanneer ze verdrietig of angstig zijn, mag iedereen het weten. Iets waar ik als volwassene best jaloers op ben. Ik merk namelijk dat ik al een tijdje geprikkeld rondloop, maar er geen blijf mee weet. Ik ben moe maar kan niet slapen en word snel afgeleid.
Midden in de nacht lig ik wakker, met in gedachten de greatest hits van mijn grootste uitschuivers en de altijd maar terugkerende vrees dat iedereen me stiekem uitlacht. Zonder aanwijsbare reden voel ik me klein. Manlief kent of begrijpt dat soort gedachten niet, maar hij neemt me serieus en luistert. ‘Zelfs Tony Soprano voelde zich
weleens slecht’, zegt hij dan. De volgende ochtend word ik gewekt door het gehuil van mijn nichtje. Ik ga naar haar toe en vraag: ‘Wat is je probleem?’ Iets over een gele beker die eigenlijk roze hoort te zijn. Ik luister, probeer te troosten en trek plagerig aan haar blonde staart. ‘Zelfs Elsa voelt zich weleens slecht’, zeg ik dan. Niet veel later mompelt ze ‘dat het weer beter gaat’. Ze klimt van mijn schoot, neemt een ijsblauwe beker uit de kast en gaat hem zonder op de deur te kloppen trots tonen aan mijn lief.
Anaïs
Lees de vorige brieven van Arkasha & Anaïs:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier