Waar het litteken komt, hangt af van de manier waarop de borstprothesen geplaatst worden. Dit kan via een snede aan de onderrand van de tepelhof, in de okselholte of in de plooi onder de borst.
Wordt de prothese via de tepel geplaatst, dan is het resterende litteken haast onzichtbaar. Je hebt dan wel een groter risico op gevoelsstoornissen. Er kan via de tepel niet zo’n grote prothese geplaatst worden, tenzij je kiest voor een prothese die met zout water gevuld wordt, want dit soort prothesen wordt pas na het plaatsen gevuld.
Maakt de chirurg de insnijding in de borstplooi, dan is het risico op nabloeden het kleinst. Omdat die snede ruim is, speelt de grootte van de prothese geen rol. Valt het litteken mooi samen met de borstplooi, dan is het haast onzichtbaar. Maar door de ingreep verplaatst de borstplooi zich, zodat de chirurg bij het maken van de insnijding de nieuwe positie moet schatten.
Wanneer de prothese via de oksel geplaatst wordt, dan heeft de chirurg een minder goed zicht op de protheseholte. Soms is het dan nodig een bijkomende insnijding te maken in de borstplooi. Loopt het litteken niet te ver naar voor, dan is het zeer onopvallend. De wonden in de oksel zelf genezen wel minder makkelijk.