Anaïs verhuisde voor de liefde naar New York. Terwijl ze daar haar leven opbouwt, de stad ontdekt en nieuwe vrienden maakt, mist ze soms de oude, zoals Arkasha. Daarom pent ze haar gedachten wekelijks in een brief neer naar haar. Deze week: Spaans praten.
Hola amiga!
Sta me toe om hier even lekker pretentieus ‘vrouw van de wereld’ te spelen en jou in het Spaans aan te spreken. Ik ben tenslotte op de Puerto Rico Parade in Manhattan, een jaarlijks feest om de Caribische community hier in de bloemetjes te zetten. Een kleurrijke, olijke massa danst zich op 5th Avenue een weg doorheen de stad. Bad Bunny-impersonators en populaire politica A.O.C. (de echte!) hijsen zichzelf daarvoor speciaal op een praalwagen en doen alsof ze dat leuk vinden.
In mijn belevenis lijkt enkel een bierfiets voor een vrijgezellen nog erger, dus ik ben blij dat ik rustig vanaf de zijlijn mag toekijken en van tijd tot tijd een bijzetpasje kan plaatsen. Je moet weten, zes maanden videoclipdansen en twee jaar jazzballet ten spijt, een dancing queen ben ik nooit geworden. Tijdens optredens moest ik zelfs helemaal achteraan staan, om daar vervolgens de hele show te blijven. Volgens m’n moeder omdat ik er op die leeftijd al een volledige kop bovenuit stak, volgens mij omdat ik suckte.
Wat ik wel goed kan, is doen alsof ik Spaans spreek. Behalve dan die keer dat ik mijn Mexicaanse schoonouders en -zussen ‘een gelukkige anus’ wenste voor het nieuwe jaar. Twee woorden die gevaarlijk hard op elkaar lijken, en dus te mijner verdediging: niet vollédig mijn fout. Maar vandaag doe ik het dus beter. Het grootmoedertje naast me neemt druk foto’s van haar kleindochter, ik schat dat ze zes jaar oud is.
Hij vraagt me in het Nederlands trots ‘waar het kaske is’, een zin die ik hem vorige week aanleerde en waar hij nu graag mee uitpakt.
Haar ogen zijn felblauw geschminkt en ze heeft een rood, fleurig jurkje aan. ‘Preciosa! Hermosa!’ kirt het oudje schel. Haar prinsesje voelt zich een filmster, en ze gedraagt er zich ook naar. Vlotjes poseert ze met één hand in haar zij, terwijl ze ons met het andere kusjes toewerpt. ‘Qué bonita eres’, knipoog ik. ‘I know, gracias’, zegt ze terug.
Bij thuiskomst ploffen mijn lief en ik in de zetel. Hij vraagt me in het Nederlands trots ‘waar het kaske is’, een zin die ik hem vorige week aanleerde en waar hij nu graag mee uitpakt. Wanneer hij het vervolgens op de grond laat vallen, schiet mij nog een andere Vlaamse klassieker te binnen. Een zin die mijn grootmoeder mijn broers en mij per ongeluk aanleerde – vast omdat we met het klepje van het kaske aan het spelen waren – en die sindsdien als familiaal erfgoed wordt beschouwd.
Plechtiger dan onze trouwgeloftes spreek ik de zin woord voor woord traag uit. Mijn lief volgt nauwgezet mijn lippen, in de hoop zeker niets te missen. ‘Neuk. Het. Ni. Kapot.’ Ik mag dan wel ‘een vrouw van de wereld’ zijn, diep vanbinnen blijf ik het kleine meisje dat niets liever deed dan naar de verhalen van haar grootmoeder te luisteren en haar trots mijn nieuwste bijzetpasje te tonen, dat ze op haar beurt sowieso fantastisch vond.
Anaïs
Lees ook:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier