Arkasha woont in Antwerpen. Over alles wat goed gaat in haar leven, en zeker over alles wat misloopt, schrijft ze naar Anaïs, die in New York woont.
Mijn lief komt voorzichtig om de deur loeren. ‘Waddist?’ vraag ik. ‘Bent ge misschien bang van mij?’ ‘Neuh,’ antwoordt hij, ‘maar ge lijkt nogal, euh… slechtgezind.’ Ik zit op het toilet met een doosje tampons in mijn handen. Razend zit ik te tieren dat ze aan greenwashing doen. Op de verpakking staat namelijk ‘100 % plant based’, maar wie de kleine lettertjes leest, merkt dat het slechts om de kern van de tampon gaat. Goedgelovige kopers als ik leggen het doosje intussen zonder schuldgevoel in hun winkelkar. ‘Als het maar om een deel van je product gaat, kan je maar beter zwijgen, toch?’ zet ik mijn betoog verder.
We wonen nu twee maanden samen, mijn vriend en ik, en hij weet intussen wanneer het zover is. Wanneer ik mijn zinnen begin met ‘Daar kankik toch echt ni bij, zenne’, wanneer ik met een luide zucht laat weten dat ik het slot niet van mijn fiets af krijg en wanneer ik nog maar eens klaag over ‘dit f*cking grijzemiezerkloteweer’. ‘Zou het kunnen dat het door je regels komt?’ vraagt hij dan voorzichtig. ‘Urgh, ja’, kreun ik. ‘Ja, dat moet het zijn.’ Intussen herkent hij mijn besognes en weet hij ze te bespelen, zodat ze zachter worden, smelten en verdwijnen. ‘Kom hier en geef me een knuffel’, zegt hij, met z’n armen al open. Als een suffe hond laat ik me erin vallen.
Witte pus uit een ontstoken porie knijpen geeft me een instant gevoel van bevrediging. Walgelijk, ja, maar heerlijk evenzeer.
Wat hij dan doet, klinkt wellicht wat apart. Hij heft me op en laat me traag zakken, zodat mijn rug wervel voor wervel kraakt. Ja, in die fase zijn we aanbeland: zonder blikken of blozen delen we onze vreemde lichamelijke obsessies met elkaar: hij houdt ervan om mijn rug, vingers en tenen te kraken. Dan neemt hij ze een voor een in een zelfverzonnen greep, schudt ze los en trekt er met volle kracht aan. Terwijl het kraakt, verschijnt er een boosaardige grijns op zijn gezicht. Ik op mijn beurt kan het niet laten om aan elk vast- of loszittend puistje, haartje of korstje te pulken. Ik heb me al vaker afgevraagd welke psychologische verklaring er schuilt achter die dwang.
Volgens dokter Google heeft het te maken met de controle die je neemt over de situatie. Kan kloppen, want mijn drang om te pitsen stijgt recht evenredig met mijn stress. Witte pus uit een ontstoken porie knijpen geeft me een instant gevoel van bevrediging. Walgelijk, ja, maar heerlijk evenzeer. In afwachting van een meer wetenschappelijk onderbouwd antwoord én een bijbehorende remedie voor die vunzigheid weet ik alvast één ding: mijn lief en ik durven nu al schaamteloos onszelf te zijn bij elkaar. Mooi, hè?
Arkasha
Lees de vorige brieven van Arkasha & Anaïs:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier