Arkasha woont in Antwerpen. Over alles wat goed gaat in haar leven, en zeker over alles wat misloopt, schrijft ze naar Anaïs, die in New York woont. Deze week: het ouderlijke huis.
Hey Anaïs,
Aan mensen wier ouders nog samen zijn, krijg ik het niet uitgelegd, maar aan jou wel, denk ik. Al een aantal dagen zit ik met een wee gevoel in mijn maag. Een soort zwaard van Damocles dat me boven het hoofd hangt, maar dat nog niet is gevallen. Zoals je weet, zijn mijn ouders al sinds mijn pubertijd uit elkaar, maar mijn ouderlijk huis, een bijzondere architectenwoning uit 1991, staat er nog. Mijn moeder en broertje bleven er na de breuk nog jaren wonen, maar nu die laatste zoals jij naar Amerika verhuisde, wordt het te groot.
Net als de nineties is het huis bijzonder funky. Het is heel licht, ruim en open voor z’n tijd, met gedurfde volumes en materialen, zoals een badkamerwand uit glazen bouwstenen en een zwevende wenteltrap uit staal en glas. Ook de tuin is mooi. Stel dat ik ooit terug naar de Kempen verhuis, dan kan ik een huis met zo’n tuin wellicht nooit betalen. Toch ga ik er niet wonen. Want het huis ligt in Westmalle, maar mijn leven in Antwerpen.
De verkoop is dus logisch. Hij geeft mijn beide ouders de financiële vrijheid om nieuwe avonturen te beginnen. Ik gun het hen allebei. Bovendien las ik in een artikel in De Morgen dat binnen de EU de ‘onderbezetting’, een indicator voor huizen met lege kamers, nergens zo groot is als in België. Daar in New York worden soms appartementen zonder keuken verhuurd, hier staan in meer dan de helft van de huizen een of meerdere kamers leeg.
Groter wonen bij een veranderende gezinssituatie vinden wij Belgen de logica zelve, maar bij kleiner wonen heerst er (letterlijk) een over-mijn-lijkmentaliteit. We blijven te lang op onze vertrouwde plek, want ‘de kinderen zijn hier opgegroeid’, ‘we hebben hier een moestuin’ of ‘de hond ligt hier begraven’. Pas wanneer het te moeilijk wordt om zelfstandig te blijven wonen, trekken we eruit. In tussentijd komt heel wat zorg op de schouders van de nakomelingen terecht en vinden jonge gezinnen maar moeilijk een betaalbare plek. Dat mijn ouders nu allebei in een appartement (gaan) wonen, betekent dat ik hun gras níét zal hoeven te maaien. Het betekent ook dat zij geen peperdure gas- en elektriciteitsrekeningen binnenkrijgen en meer vrije tijd zullen hebben omdat ze geen ongebruikte kamers hoeven te poetsen.
Op alle vlakken is het een verstandige beslissing. En toch is er dat gevoel. Want ik ben trots dat ik in zo’n architecturale parel ben opgegroeid, maar ik voel me weemoedig naar datgene wat het huis symboliseert. Wij vieren al jaren geen paas- of kerstfeest samen. Dat gebeurt apart. We hebben ook geen gezamenlijke whatsappgroep. Maar ergens in Westmalle staat nog een sterk staaltje architectuur waar we allemaal van zijn blijven houden, als laatste stille getuige van een gezin dat ooit was.
Lees ook:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier