Arkasha woont in Antwerpen. Over alles wat goed gaat in haar leven, en zeker over alles wat misloopt, schrijft ze naar Anaïs, die in New York woont. Deze week: het optreden van Trixie Whitley.
Hey lieve Anaïs,
Gisteren stond ik oog in oog met een stadsgenote van je. Nu ja, ik keek vooral naar háár. Een vriendin had een ticketje over voor een concert in het openluchttheater, en ondanks sluimerende hoofdpijn van de café-avond ervoor was ik weer makkelijk te overtuigen. Na de scan van mijn CovidSafe-QR-code en het afgezaagde ‘Amai, dat is wel een héél speciale voornaam’ van de controleur, mogen mijn gevolg en ik zonder mondmasker naar binnen.
Op een postkaartje zou ik schrijven: de avond was zwoel en de locatie idyllisch, maar ik heb hier plaats, en dus krijg jij te lezen: voor het eerst nog eens zoveel stralende gezichten bij elkaar, met niet alleen ogen, maar ook effectief mónden die lachen, dat maakte me oprecht gelukkig. Net als jij is de main act Belgisch, blond, getalenteerd en woonachtig te New York.
Toegegeven, ik denk dat Trixie Whitley misschien een nét iets betere muzikante is dan Anaïs Raes, maar mij is verteld dat jij vroeger harp speelde, dus ik kan me vergissen. ‘Dit is pas mijn tweede optreden in twintig maanden tijd’, zegt Trixie. ‘En ik ben zó ontzettend dankbaar om dit met jullie te mogen delen.’ Voor mij geldt hetzelfde, al is dit voor mij het éérste concert en hoef ik mijn stem – halleluja – met helemaal niemand te delen. Trixies krachtige klanken en haar vingers op de piano, aan de snaren en rond de drumsticks palmen wél heel Deurne in.
‘Mijn dochter is hier vanavond ook’, zegt ze plots. ‘En dit nummer is voor haar.’ Anaïs, mijn armhaar gaat recht omhoog staan, want het is Moederdag – of toch in Antwerpen – en het moet echt waanzinnig zijn als je zes jaar bent en je mama een rock-’n-rollgodin is. ‘Shit!’ zeg ik nochtans, en ik stuur nog gauw ‘Gelukkige Moederdag!’ naar mijn eigen moeder – een rock-’n-rollgodin noch harpiste. Ze is eerder het ‘eerst het hele huis schilderen, dan al het gras maaien en daarna nog eens honderd kilometer wielrennen’-type.
Na Trixies optreden zijn mijn vriendinnen en ik extatisch. ‘Wat een práchtige vrouw toch’, zegt de ene. ‘Ze kan én gitaar spelen én piano spelen én drummen én ongelooflijk zingen.’ ‘Ja, Trixie Whitley verdient nog zóveel meer aanzien. Dat niet iedereen in België haar kent en Niels Destadsbader wel, dat is toch echt te zot?’ zegt de ander. Weet je, Anaïs, Niels is vast wel aardig, maar ik hou zo van Trixie omdat ze laat zien dat stoer zijn óók een legitieme vorm van vrouwelijkheid is – zoals mijn eigen moeder dat doet. En ik treed graag in hun beider voetsporen. Op de laatste tonen van het bisnummer ad ik mijn pintje, zet mijn skateschoenen wijd uit elkaar, plooi mijn duim en wijsvinger over mijn tong, adem diep in en – fwiieeuwwiet – bedank mijn idool met een loeihard fluitconcert.
Arkasha
Lees de vorige brieven van Arkasha & Anaïs:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier