'Wat drijft die baldadige reiziger om deze onuitgesproken treinwet zo schaamteloos met de voeten te treden?'
COLUMN: ‘Wat bezielt iemand om naast mij te komen zitten als er ergens anders nog een tweezit vrij is?’
Mijn medereizigers en ikzelf spelen elke morgen hetzelfde spel op de trein. Gezamenlijk doel: het tegen elke prijs vermijden van het plaatsnemen naast een onbekende. Als je er eenmaal op begint te letten, is het bijzonder entertainend. Waar ik opstap, een idyllisch plekje tussen de velden in de stille Kempen, is mijn trein met eindbestemming Brussel nog erg dunbevolkt. Eerst worden alle lege dubbele banken die met de rijrichting mee zijn geplaatst, ingenomen door telkens één iemand. Vervolgens doen de instappende reizigers hetzelfde, maar dan tegen de rijinrichting in.
Als bijna elke tweezit al een passagier heeft, begint wat ik even het ‘ijsberen’ zal noemen: spiedend door het gangpad stappen op zoek naar die allerlaatste vrije tweezit. Het gebeurt in die fase ook vaak dat ik medereizigers tot twee keer toe zie passeren: één keer hoopvol, en één keer diep teleurgesteld waarna ze berusten in hun lot, en náást iemand plaatsnemen. Want dan, en alleen dan, is het impliciet toegestaan om naast iemand te gaan zitten.
Wat drijft die baldadige reiziger om deze onuitgesproken treinwet zo schaamteloos met de voeten te treden?
Strafpunten? Die zijn er voor iedereen die naast een andere reiziger gaat zitten, als er nog dubbele zitplaatsen vrij zijn. En toch zijn er altijd avonturiers die zich geroepen voelen om al naast iemand te gaan zitten als dat niet hun aller-, maar dan ook echt állerlaatste keuze is. Wat bezielt die mensen? In 90 procent van de gevallen reageert de gedupeerde tweezitpartner dan ook met een mengeling van ongeloof en afgrijzen, want wat drijft die baldadige reiziger om deze onuitgesproken treinwet zo schaamteloos met de voeten te treden?
Ondertussen vraagt u zich wellicht af of ik zelf niet een heel klein beetje asociaal ben. Volledig terecht, overigens. Mijn ‘persoonlijke vierkante meter’ ligt mij zeer na aan het hart. Als vreemden – of bekenden waar ik een hekel aan heb, maar dit geheel ter zijde – er zich in begeven, gaan de kleine haartjes in mijn nek overeind staan. Niet enkel in de trein trouwens. Ook wachtkamers allerhande zijn een andere perfecte illustratie van het fenomeen.
Ik weet niet hoe het bij u zit, maar afgezien van misschien tijdens mijn zwangerschappen, ben ik zelden of nooit geheel uit vrije wil of met volle goesting aanwezig in een wachtkamer, wat er zich ook moge afspelen aan de andere kant van de deur. Als mensen zich dan ook nog eens zonder reden naast je placeren, kan de pret helemaal niet meer op. Hoor ik hier en daar stemmen opgaan die vinden dat we best allemaal wat socialer zouden zijn? Ben ik helemaal met u eens, hoor! Maar vriendelijk zijn is niet iets dat je van een vreemde kan afdwingen, vind ik. Laten we daarom alle op hun telefoon spiedende treinreizigers hun personal space gunnen, a.u.b. U doet hen er een groot plezier mee.
Deze column verscheen in Flair op 16 mei.
Meer columns van Lien lezen:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier