Anaïs verhuisde recent naar New York. Terwijl ze daar haar leven opbouwt, de stad ontdekt en nieuwe vrienden maakt, mist ze soms de oude, zoals Arkasha.
Hoi Arkasha,
Ik mocht me vorige week eventjes belangrijk wanen. Ik werd ‘s ochtends vroeg opgepikt door een geblindeerde auto die me naar een fotoshoot bracht, om er in een hippe studio een nieuwe yogalijn te showen. Oké, het was een vriendendienst voor het lief van een goede vriendin, maar ik was best trots dat ze me gevraagd hadden. Onder een stralende winterzon rijden we doorheen de drukke straten van Manhattan. De stad is al enkele uren wakker, en voor zij die het nog niet waren, wordt er volop getoeterd. Terwijl ik sterallures en irrationele eisen voel opborrelen – ‘Driver, no more left turns and a mochalattecino, please’ – kijk ik tevreden naar buiten. Ik heb een fantastisch lief, fijne vrienden en ik mag meewerken aan coole projecten. En dat allemaal in New York! Life is good.
Bij aankomst krijg ik een prijzige smoothie in m’n handen en mag ik plaatsnemen in de make-upstoel. Haaaa, gepamperd worden. Terwijl de kapster door m’n haren gaat en ik gelukzalig de ogen sluit, bedenk ik dat mensen misschien toch kunnen veranderen. Dat was namelijk een van m’n goede voornemens bij mijn schone lei hier in New York: niet meer zo twijfelen aan mezelf. Rug recht en borst vooruit. Dóén. Gáán. Ik was de dag gestart met een fuck yeah, maar met een camera in m’n gezicht veranderde dat gaandeweg toch weer in een ow fuck. Het begon met een flauw mopje hier en daar – ‘I guess I’m the “before model” haha’ – om iets later ongerust ‘You can fix it in Photoshop, right?’ te vragen. Ik weet niet waarom of waar het juist vandaan komt, maar onzekerheid en faalangst kunnen me als een golf overspoelen en onderuithalen. Ik ben er sinds kort weer voor in therapie, via Zoomcalls met mijn vertrouwde psychologe in Antwerpen.
Over ‘onderuithalen’ gesproken: dit weekend gingen mijn lief en ik met mijn nichtjes ijsschaatsen in Central Park. Na een twintigtal minuten voorzichtig geschuifel van rand naar paal, knalt de jongste met haar gezichtje op het harde ijs. Ze heeft niets gebroken, maar ze is niet te troosten en dus zet mijn lief zich rustig met haar aan de kant. Terwijl haar voetjes over zijn benen bengelen, maak ik samen met de oudste nog een laatste toertje. Ik zou hier iets kunnen schrijven over ‘vallen, opstaan en weer doorgaan’, maar ‘weten wanneer je moet stoppen’ is ook belangrijk. Wanneer hun rechtmatige eigenaar, bijgenaamd ‘mama’, de zusjes komt ophalen, heeft het ene kind een bevlekte, opgezwollen kop met opgedroogd snot tot op haar kin. Maar in haar rode traanogen zit ook een niet te missen fonkel. ‘Kijk mama, ik ben gevallen!’, roept ze fier. Borst vooruit en knallen, op welke manier dan ook.
Anaïs
Lees de vorige brieven van Arkasha & Anaïs:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier