Over alles wat er in haar leven in Antwerpen gebeurt, schrijft Arkasha eerlijke brieven naar haar vriendin Anaïs, die in New York woont.
Wanneer ik zaterdagnacht om één uur na een gezellige barbecue naar huis fiets, gooit de route een obstakel voor mijn neus. Op de brug naar Berchem station staat een wagen stil, met de ramen naar omlaag en daaruit krijsende stemmen. ‘Laisse-moi!’ hoor ik een vrouw roepen. Dan kan je twee dingen doen. Of je rijdt door, zoals de twee fietsers achter mij, of je stopt en gaat kijken. Voor de zekerheid maak ik een foto van de nummerplaat en wandel dan rustig richting de auto. ‘Ça va?’ vraag ik in het open raam. ‘Non, ça va pas!’ roept de vrouw.
‘Mijn man heeft gedronken en is agressief.’ ‘Och ja, jij denkt nu zeker dat ik een slechte man ben, maar jij ziet mijn tranen achter de schermen niet hé’, zegt hij nogal dramatisch tegen mij. ‘Wat is er aan de hand?’ vraag ik in mijn beste Frans. De twee proberen me allebei te overtuigen dat de ander de meest onuitstaanbare persoon ter wereld is, zonder echt te vertellen wat hun ruzie heeft uitgelokt. ‘Het is iets van tien jaar geleden, maar hij kan het niet vergeten’, zegt zij. Er staat schrik in haar ogen. Maar dan, gesteund door mijn aanwezigheid, stapt ze baldadig uit en knalt de deur dicht om haar punt te maken. ‘Stap terug in!’ roept hij. ‘Rustig. Laat ons met z’n allen even kalmeren’, begin ik, maar dan verandert hij van tactiek. Hij zegt nu dat ze dan maar bij madame (mij dus) moet blijven, dat hij wel zonder haar naar Brussel rijdt. ‘Dat is oké,’ zeg ik tegen haar, ‘we vinden wel een oplossing.’ Waarop de vrouw, uit schrik om effectief te worden achtergelaten, weer instapt.
‘Eruit jij, ik wil je niet meer zien!’ roept de man nu. Ik druk 112 in, maar het kiesmenu gaat me veel te traag in het heetst van deze discussie. Voor ik iemand aan de lijn krijg, leg ik alweer in. Dan maar zelf op hen inpraten. Dat het me niet uitmaakt wie er gelijk heeft, maar dat iedereen er beter van wordt als ze kalmeren. Wanneer ik en passant zeg dat het soms beter is om uit elkaar te gaan, zeggen ze beiden kordaat: ‘Wij zijn al 27 jaar samen, wij hebben kinderen, wij gaan niet uit elkaar.’ Oef, toch al één standpunt waarover ze het eens zijn. Al voel ik ook medelijden.
Ze lijken niet meer te beseffen dat er ook andere manieren zijn, zo toxisch voelt deze situatie. Ik maan hen opnieuw aan om rustig te blijven. Ik adem diep in en uit en gebaar hen hetzelfde te doen. Langzaam maar zeker keert het tij. Zij stopt met huilen. Hij belooft me dat hij haar veilig thuis zal afzetten. Ik weet niet of dat waar is, maar gekalmeerd draaien ze de raampjes op en rijden weg. Ik blijf met gemengde gevoelens achter. Blij dat ik hen kon bedaren, maar ook ongerust over hun toekomst – en die van hun kinderen. Zouden ze wel écht veilig thuiskomen? Hij zal haar toch geen klappen geven? Had ik langer aan de blauwe lijn moeten hangen? Adem in, adem uit. Met een zucht fiets ik naar huis.
Lees ook:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier