Arkasha woont in Antwerpen. Over alles wat goed gaat in haar leven, en zeker over alles wat misloopt, schrijft ze naar Anaïs, die in New York woont. Deze week: microagressie.
Hey Anaïs,
Onlangs ging ik een pakje terugbrengen naar het postkantoor. De stof van de bestelde jurk was niet wat ik ervan had verwacht (damn you, Instagram ads), maar dat is niet belangrijk. Wat ik nu ga schrijven wel. Op de schuifdeur tussen de Brederodestraat en het postkantoor hangt een A4 met de boodschap dat ‘de bankautomaat tijdelijk buiten gebruik is’. Voor me staat een man die iets probeert uit te leggen aan de loketbediende. Ik luistervink.
Hij vraagt haar of hij dan via het loket vijfduizend euro naar het buitenland kan overmaken. Ik kijk op, want hij heeft een Turks accent. Dat dat geld bestemd is voor vrienden of familie die zijn getroffen door de aardbeving, flitst door mijn hoofd. En dat de man snel werk wil maken van zijn gulle gift en liever niet naar een bankautomaat of postkantoor aan de andere kant van de stad wil wandelen.
Elke minuut telt. Maar de loketbediende denkt er duidelijk anders over. ‘Ja, maar meneer, u kan hier maar maximaal duizend euro overschrijven, hè. Dat had u toch wel online kunnen lezen, hè. U zal het toch op een andere manier moeten doen, hè.’ Wanneer hij afdruipt, draait ze met haar ogen naar haar collega, die ondertussen mijn pakje afstempelt.
Ik voel plaatsvervangende schaamte en kwaadheid opborrelen, maar conflictvermijdend als ik ben, blijf ik veilig voor mijn eigen loket staan.
Er staat een jongen in trainingspak bij de enveloppen. Hij wil er één kopen, maar het kantoor verkoopt ze alleen per vijftig. Het is duidelijk dat hij nog niet vaak fysieke brieven heeft verstuurd. Maar waarom zou hij ook, als twintiger in 2023? Dezelfde loketbediende zucht het hele kantoor bij elkaar uit ergernis over zijn stunteligheid, trekt haar wenkbrauwen op en schudt haar hoofd omdat ze het adres dat hij op een briefje bij zich heeft op een envelop moet overschrijven. Dat moet inderdaad echt vre-se-lijk zijn voor haar. Wát een zware taak. Ik voel plaatsvervangende schaamte en kwaadheid opborrelen, maar conflictvermijdend als ik ben, blijf ik veilig voor mijn eigen loket staan.
En daar heb ik nu spijt van, want de microagressie waar deze mensen mee te maken krijgen, is overal. Zelfs als je familie onder het puin ligt, behandelen ze je als een klein kind. Het is ook mijn taak om daarop te reageren. ‘Zware dag, mevrouw?’ – de perfecte respons komt altijd pas wanneer je hem niet meer kan geven. Als ík daar had gestaan, met een briefje in de hand, zou de loketbediende niet zo gezucht hebben, haar hoofd niet hebben geschud en niet zo met haar ogen hebben gerold. Dan was ze wél vriendelijk geweest. Niet omdat ik het zoveel handiger had aangepakt, wel omdat ik geen accent heb en geen trainingspak draag. Vrouwen als ik, met pied-de-poulejassen, krijgen hier een andere stempel.
Arkasha
Lees ook:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier