'Ik vroeg me af hoe ze wist wat ze moest doen. Want troosten is geen les die je bewust geeft of leert.'
‘””Gaat het?”” vroeg mijn peuter. Zij bleef me aankijken, alsof ze wilde tonen dat ze precies wist wat ik doormaakte.’
Columniste Nele is moeder van een peuter en een kleuter. Hier vertelt ze alles wat je wil weten over dat moederschap: lichaamssappige verhalen van onvoorwaardelijke liefde, van snot tot natte prot.
Kinderen troosten is geen exacte wetenschap. Soms is het praten, soms zwijgen, soms aaien en soms gewoon aanwezig zijn, gewoon in stilte naast hen zitten, totdat het verdriet iets draaglijker wordt. Soms weet ik niet wat ik moet doen als mijn kinderen verdriet hebben. Ik voel dan de druk om alles precies goed te doen, alsof ik anders iets fundamenteel zal verpesten. Slechts één ding weet ik ondertussen zeker: vooral niet zeggen dat het niet erg is. Want op dat moment is het voor hen wél erg en is hun verdriet echt. Dus ik zeg dat het oké is. Dat ze verdriet mogen hebben. Dat ik hen wil helpen. Dat ik er ben. Vooral dat. En dat ik er altijd zal zijn.
De combinatie van dat alles is blijkbaar wat troosten is, want dat is ook wat ik van hen terugkrijg. Op een ochtend gebeurde het. Het was chaos in huis, de kinderen trokken aan elkaars haren, het brood viel telkens met de besmeerde kant naar beneden, de to-dolijst groeide met elke minuut. Mijn hoofd tolde, mijn hart klopte in mijn keel en tranen prikten in mijn ogen. Snel ging ik wat rommelen in een keukenkastje alsof ik iets zocht – een plekje om die grote emoties te verstoppen en in de plaats de moeder te vinden die altijd sterk is, die het nooit zwaar heeft. Die moeder probeerde ik namelijk te zijn. Maar kinderen doorzien dat soort trucs dus.
Mijn peuter liet daarom haar boterham vallen, besmeerde kant naar beneden, en kwam naar me toe. Ze strekte haar mollige armpjes naar me uit, trok me dicht tegen zich aan en keek me aan met grote ogen vol begrip – alsof zij niet de driejarige was, maar ik. ‘Haj toch’, fluisterde ze. ‘Het is oké. Ik ben bij jou.’ Met haar kleine worstenvingertjes aaide ze zachtjes over mijn wangen, precies zoals ik dat altijd bij haar doe. Daarna vroeg ze: ‘Gaat het?’ Mijn woorden zaten vast, dus ik knikte en mompelde dat het ging. Zij bleef me aankijken, niet wegkijkend, niet bang voor mijn verdriet, alsof ze wilde tonen dat ze precies wist wat ik doormaakte.
Ik vroeg me af hoe ze wist wat ze moest doen. Want troosten is geen les die je bewust geeft of leert. Ik heb haar nooit letterlijk uitgelegd hoe je een huilende moeder moet kalmeren, maar blijkbaar heeft ze het wel van me opgepikt. Die kleine woorden die ik ongetwijfeld duizend keer heb herhaald: ‘Het is oké, ik ben hier, ik ga niet weg.’ Woorden waarvan ik altijd hoopte dat ze ooit zouden blijven hangen. En dat hebben ze gedaan, bewees ze zo duidelijk. Daar stonden we, de peuter en de moeder, ik hangend aan haar liefdevolle armpjes en zij wiegend, zoals ik haar wiegde. Alsof ze instinctief wist dat het nu aan haar was om die krokodillentranen weg te jagen, mij te zeggen dat het echt oké is, dat ik er ook mag zijn, met mijn rommelige emoties en al de rest.
Mijn verdriet maakte plaats voor fierheid, hoe kon het ook anders. Misschien is dat wel het mooiste wat ik haar met mijn troost heb kunnen meegeven: het besef dat verdriet er mag zijn, dat je niet altijd sterk hoeft te zijn, dat iemand vastpakken soms de enige juiste reactie is. Misschien moeten we daarom allemaal wat meer peuter zijn. Gewoon stoppen met wat we doen, even alles laten vallen, en iemand vastpakken die het nodig heeft.
Lees ook:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier