'We kunnen er zeker voor zorgen dat geradicaliseerden niet meer zullen overgaan tot gewelddadige actie.'
Iris (33) coördineerde opleidingen voor gevangenispersoneel om signalen van radicalisering op te vangen
Ze krijgt weleens af te rekenen met bedreigingen, maar gevangenisdirecteur Iris blijft strijden tegen radicalisering.
‘Vandaag ben ik adjunct-gevangenisdirecteur van de gevangenis in Turnhout, maar tot voor kort maakte ik deel uit van het directiekader in het opleidingscentrum voor het Nederlandstalige gevangenispersoneel. Daar was ik medeverantwoordelijk voor de ontwikkeling, opvolging en organisatie van de voortgezette opleidingen voor het gevangenispersoneel.
Het was een vrij gevarieerde job, waarbinnen ik als een van de grootste voordelen heb ervaren dat ik op die manier kon kennismaken met de verschillende aspecten van het gevangeniswezen. Je hebt natuurlijk de cipiers, die deel uitmaken van het bewakend personeel, maar daarnaast werken nog een heel aantal andere mensen in gevangenissen, zoals maatschappelijk assistenten, psychologen, directeurs... In de gevangenis komen we in aanraking met een waaier aan problemen, van psychische stoornissen, over drugsproblematiek tot radicalisering. Vooral dat laatste aspect heeft me altijd heel erg geboeid, en daar heb ik me dan ook graag op toegelegd.
Naar aanleiding van de aanslagen in Parijs in 2015 stelde de minister van Justitie een actieplan op rond radicalisering en hebben we deelgenomen aan een aantal internationale projecten om ons gevangenispersoneel op te leiden om signalen van radicalisering te kunnen opvangen bij gedetineerden. Daaraan heb ik meegewerkt. Concreet krijgt het gevangenispersoneel enkele zaken aangereikt waarop ze extra alert moeten zijn. Met wie praat de gedetineerde vaak? Welke gedragingen vertoont hij? En heeft hij bepaalde tatoeages? Dat zijn allemaal dingen die kunnen helpen bij het maken van een inschatting over het feit of iemand geradicaliseerd is.’
Subtiele signalen
‘De signalen die wijzen op radicalisering, kunnen zowel opvallend als heel subtiel zijn. Als de gedetineerde duidelijk zegt dat hij aanhanger van een bepaalde groep is of dat hij sympathieën voor bepaalde radicale ideeën vertoont en daar eerder al voor veroordeeld werd, staat het natuurlijk vast dat we die persoon goed moeten opvolgen. Maar vaak zijn de signalen een stuk subtieler wanneer de gedetineerde nog niet veroordeeld werd en dus niet op de radar staat.
In die situatie is de taak van het bewakend personeel heel belangrijk en moeten ze heel alert zijn op dingen als hoe de gedetineerde zich gedraagt tegenover het personeel, of er een opvallende verandering merkbaar is tijdens de bezoekjes die de gedetineerde krijgt en hoe de cel van de gedetineerde ingericht is. De eenvoudigste dingen kunnen al een belangrijk signaal zijn. Een tekening op een wit blad lijkt op het eerste gezicht misschien totaal onschuldig, maar als bij die tekening ergens “Osny” vermeld staat, is dat een verwijzing naar een gijzeling die in verband staat met geradicaliseerd gedachtegoed en die heeft plaatsgevonden in een Franse gevangenis.
We kunnen er zeker voor zorgen dat geradicaliseerden niet meer zullen overgaan tot gewelddadige actie.
Soms zijn de tekenen heel subtiel. Ook als een gedetineerde altijd een erg slordige cel had, maar die nu plots heel strak en ordelijk ingericht houdt, kan dat een alarmsignaal zijn. Ook mensen die niet meer in hun bed, maar op de grond gaan slapen, geven daarmee het signaal dat ze het geloof sterker gaan beleven in navolging van de profeet Mohammed.
Uiteraard mag de conclusie dat iemand geradicaliseerd is, nooit gebeuren op basis van één element. Het is niet omdat iemand vaker gaat bidden en een baard laat groeien, dat die persoon daarom geradicaliseerd is. Als je er één iemand uitpikt als mogelijk geradicaliseerde en die vervolgens veiligheidsmaatregelen oplegt, kan je die persoon trouwens onbedoeld die richting in duwen.’
Disengagement
‘De verantwoordelijkheid om radicalisering op te sporen, ligt niet alleen bij het bewakend personeel. Ook de directie en het psychosociale personeel spelen daarin een rol. Allemaal samen verzamelen zij zo veel mogelijk informatie over de personen in kwestie. Daarna wordt er een dossier opgesteld, en dat wordt doorgestuurd naar de dienst extremisme van het gevangeniswezen in Brussel. Die mensen houden nauw contact met diverse veiligheidspartners zoals Staatsveiligheid, OCAD en de federale politie. Op basis van alle beschikbare informatie wordt beslist of de persoon in kwestie een gevaar vormt voor radicalisering en verder opgevolgd moet worden.
Het kan dat we iemand een tijdje verdacht vinden en verder opvolgen, maar daarna concluderen dat er toch niets aan de hand was. Dat wordt daarna ook gewoon losgelaten. Het is ook heel belangrijk om te weten dat het niet zo is dat zodra iemand geradicaliseerd is, het niet meer mogelijk is dat de persoon in kwestie weer gederadicaliseerd kan worden. Het proces waarmee personen die geradicaliseerd werden, teruggebracht worden naar de situatie waarin ze hun gedachtegoed wel trouw blijven, maar niet meer zullen overgaan tot gewelddadige actie, heet disengagement. Dat is een proces waarin ik heel erg geloof.
Bij degenen die gewelddadige feiten plegen vanuit een crimineel standpunt, werkt dat niet omdat het geweld dan niet vanuit het gedachtegoed, maar wel uit geldgewin gepleegd wordt. Bij mensen die geradicaliseerd zijn vanuit een uitzichtloze situatie in de maatschappij – omdat ze bijvoorbeeld uitgesloten werden – kan dat wel een positief resultaat opleveren, omdat ze binnen dat proces leren inzien welke denkfouten ze maken en dat er ander opties zijn. Als die mensen hulp krijgen om het contact met hun familie en de juiste vrienden te herstellen en als ze opnieuw een vooruitzicht krijgen op een degelijke woon- en werksituatie, komen ze misschien wel tot de conclusie dat er een weg terug is. Er zijn al voorbeelden van mensen die in dat proces zijn meegegaan en die nu zelf opkomen om jongeren die op het verkeerde pad zijn terechtgekomen, te helpen. De aanpak blijft heel complex en is eigenlijk maatwerk van persoon tot persoon.’
Deradex-afdeling
‘Het Belgische gevangeniswezen is betrokken bij verschillende Europese projecten waarbinnen ervaringen worden uitgewisseld met de omringende landen in Europa. Dat is erg belangrijk voor de toekomst, want binnen een bepaalde tijd zullen er mensen vrijkomen die veroordeeld zijn voor radicale feiten. Voor hen is het heel belangrijk dat ze voor hun vrijlating al op de juiste manier begeleid werden, als we willen verhinderen dat ze in hun oude gewoontes hervallen.
Aan mensen die eerder veroordeeld werden voor radicalisering en nu een aanvraag voor vervroegde vrijlating doen, kan de Vlaamse Gemeenschap een aanbod doen om de strafuitvoeringsrechtbank een verplichte begeleiding te laten opleggen als voorwaarde voor de vervroegde vrijlating. De wisselwerking tussen de deradicaliseringsambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap en het gevangenispersoneel is heel belangrijk daarin.
We moeten wel opletten met maatregelen, want zo kunnen we iemand de foute richting in duwen.
Toen ik in het opleidingscentrum voor gevangenispersoneel werkte, kwam ik zelf niet in contact met geradicaliseerde gedetineerden, maar sinds ik adjunct-gevangenisdirecteur geworden ben in de gevangenis van Turnhout, is dat wel het geval. Gelukkig gaat het om een heel beperkt aantal en schrikt het me niet af. Gedetineerden die geradicaliseerd zijn en volgens ons een gevaar vormen om ook andere gedetineerden tot radicalisering aan te zetten, zijn gelukkig een beperkte categorie. Ze worden ook apart gezet in de deradex-afdeling, maar uiteindelijk gedragen ze zich als gedetineerde meestal niet anders dan anderen. Ze hebben gewoon een andere problematiek. Maar als je hen een aantal veiligheidsmaatregelen oplegt, kan dat natuurlijk wel frustraties opleveren.’
Heet hangijzer
‘Het gebeurt weleens dat ik door een gedetineerde beledigd word, en het is ook al gebeurd dat een gedetineerde aanstalten maakt om me een klap te verkopen. Dat was in het begin van mijn carrière in de gevangenis wel even wennen, maar de job en de context waarin ik werk, houden een bepaald risico in. Daar ben ik me ook van bewust, al weegt dat niet op tegen de situatie waarin het bewakend personeel zit.
Maar als ik zie hoe we op internationaal niveau scoren op vlak van detectie van radicalisering in vergelijking met veel andere landen, haal ik daar heel wat voldoening uit. En als ik bij ons in de gevangenis zelf ondervind hoe alert ons personeel vaak is en de kleinste details opmerkt, ben ik daar echt trots op. Als adjunct-gevangenisdirecteur heb ik geen nine-to-fivejob. Maar het blijft voor mij uitdagend werk. En deradicalisering blijft een heet hangijzer waarvoor ik me graag verder blijf inzetten.’
Meer straffe verhalen:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier